KWIJT
Waar zijn de dagen, de talloze dagen, dagen
zonder naam en niet geteld, al de dagen waar
de wolken overheen gesneld, gedenderd, waar
de wolken overheen gedweild, dagen verdronken
in wolk, dagen wolkenloos en strak,
mijn vinger wil ze nog eens doorbladeren, die
dagen, zoals de stapel borden wanneer de tafel
moet gedekt, mijn vinger wil strijken het vallicht
over meubel en kast, tekens aanbrengen in het
stof der dagen, wil stilleggen de tijd.
Waar zijn de dagen, de wolken, het licht, wie
heeft ze voor ons bewaard?
(coronagedicht bij foto Joëlle Jansens)

SCHROOM & VERLEIDING
Kijk dat rokje, korter dan dij, slechts vier
knopen –aan de voorkant- houden het
dicht, toch één hoekje dat opwaait,
ontteugelt.
Een bedeesde hand die aarzelt, schoorvoet,
niet onmiddellijk, dan toch reikt en toedekt.
Want te rood, te bloemig het verlangen onder
dit tentje van lichtende stof en begeren. Te wit
van onschuld het bloesje.
© HERMAN ROHAERT, bij een schilderij van Paulien JANS


CABO ESPICHEL[1]
Slechts
het witte, wervelende stof,
de opstuivende zandkorrels,
het schuren aan de
verblindende tijd.
Voor de rest:
ruimte, vlakte, licht, wit licht.
En wind,
nooit aflatende wind.
Voorts het verlaten klooster.
Een verdwaalde plastic zak
voert er de zatte dans van
het hondenjong,
springt op, ligt af,
spurt,
likt de hand van de wind.
De zon schuift van oost naar
west, langzaam. De maan volgt
de zon.
Altijd zon.
© HERMAN ROHAERT
[1] Portugees klooster gelegen op een westelijke kaap, 40 km onder Lissabon
SOMNAMBULE
Wie ontwaakt haar uit deze slaapbel, wie staakt
deze wandeling tussen droom en dood nu haar
gezicht zich naar binnen met de zuigkracht van
het grote eb, de duizel van omgekeerde vloed,
nu haar oog zich sluit, ze zonder einde
dwaalt in afwezigheid, nu … ?
Tenzij die ene hand om in te knijpen, hand
die langs een hals strijkt, de warmte van een
voorhoofd peilt.
[Borremans, M. (2013). Angel [Schilderij].

MAG IK
Blank en blakend lig ik hier bloot en te geef,
bloedrode leegte begerig naar meer,
dol van strijkvingerhonger, dorstig naar
duimmuis en openbreken van mijn plooi,
doorkruis mij zoals een trein het land
in tweeën splitst en toch verbindt
of zwerf doelloos over mijn huid
en verdwaal naar gril of believen,
maar vertel mij welke zin door woorden
doolt met als eindbestemming het laatste
punt, adem alle stiltes van mijn wit en
bedenk voordat je me weer dichtplooit
dat alleen de leegte alles omvat als een
laatste ademtocht aan het leven ontsnapt.
ELKE DE SMEDT & HERMAN ROHAERT bij het schilderij zal ik van Franceline Pompe (2016)
