Bij twee foto’s van Vera De Man uit haar afstudeerproject aan de academie Haspengouw, atelier fotokunst, 6 juni 2023.
​
DOOR KALE BOMEN BLADEREN
​
Vlak en vaal wordt het land,
afgewassen grijs, vuil groen.
Bruin wordt bruin, zwart-
gekruld de randen.
Geen geel, roze, rood,
geen spikkellicht maar
mossige, donkere bomen,
door de kruin gegroeid.
Klaar zijn ze voor winden
die hun de oksels likken, door
hun kale takken bladeren:
getik van naakt op naakt
hout, winterse xylofonen,
nagalm, kou.
© Herman Rohaert
WINTERBRUID​
​
Zie me hier staan,
voor jou,
jou alleen,
versteend in bleek,
verstard in blank,
jouw bruid in pruik,
sluier van suikerspin,
gewikkeld in wit,
geworteld in vorst,
kou,
poedersneeuw.
Kijk nu dan toch en kom gauw,
ontdooi mij, maak me vloeibaar,
vlambaar in groen en blad en
bloesem.
Maar eerst, laat me hier nog even
staan,
verstard in bevroren verlangen,
ijzig,
breekbaar als doorzichtig glas.
Nog even, even, en dan,
kom!
© Herman Rohaert
VERWATEREN
I
Panta rhei, alles stroomt,
achter iedere herinnering
een nieuwe die de vorige uitvlakt,
overspoelt, overschrijft.
Een stofje, blaadje, takje valt
op wateroppervlak en opent
een cirkel die uitdijt, naar buiten,
buiten, perfect concentrisch,
rimpel na rimpel,
het eerste beeld, moeder aller
beelden, keert niet, keert nooit
nog terug,
een eeuwig sterven, een voor altijd
verdwijnen,
een nieuw verschijnen, een eeuwig
baren,
zo je verdronken, verwaterde foto’s,
alles stroomt, panta rhei.
(1)
II
Het onderdompelen, bezinken,
het indalen, tergend traag, in
perfect slow motion, het opzuigen,
verzadigen, papieren spons, het
langzame afbladeren, laag na laag,
het onherroepelijke prijsgeven,
verliezen, de lange, vergeefse reis
naar het nooit weer volledige wit,
het blijven van spoor en gissing,
het zeurende sediment,
zo tijd,
zo herinnering.
© HERMAN ROHAERT
[1] Bij de fotoreeks verwateren van Lieve Nelissen.
KWIJT
Waar zijn de dagen, de talloze dagen, dagen
zonder naam en niet geteld, al de dagen waar
de wolken overheen gesneld, gedenderd, waar
de wolken overheen gedweild, dagen verdronken
in wolk, dagen wolkenloos en strak,
mijn vinger wil ze nog eens doorbladeren, die
dagen, zoals de stapel borden wanneer de tafel
moet gedekt, mijn vinger wil strijken het vallicht
over meubel en kast, tekens aanbrengen in het
stof der dagen, wil stilleggen de tijd.
Waar zijn de dagen, de wolken, het licht, wie
heeft ze voor ons bewaard?
​
​
(coronagedicht bij foto Joëlle Jansens)
SCHROOM & VERLEIDING
Kijk dat rokje, korter dan dij, slechts vier
knopen –aan de voorkant- houden het
dicht, toch één hoekje dat opwaait,
ontteugelt.
Een bedeesde hand die aarzelt, schoorvoet,
niet onmiddellijk, dan toch reikt en toedekt.
Want te rood, te bloemig het verlangen onder
dit tentje van lichtende stof en begeren. Te wit
van onschuld het bloesje.
​
© HERMAN ROHAERT, bij een schilderij van Paulien JANS
​
​​​CABO ESPICHEL[1]
Slechts
het witte, wervelende stof,
de opstuivende zandkorrels,
het schuren aan de
verblindende tijd.
Voor de rest:
ruimte, vlakte, licht, wit licht.
En wind,
nooit aflatende wind.
Voorts het verlaten klooster.
Een verdwaalde plastic zak
voert er de zatte dans van
het hondenjong,
springt op, ligt af,
spurt,
likt de hand van de wind.
De zon schuift van oost naar
west, langzaam. De maan volgt
de zon.
Altijd zon.
© HERMAN ROHAERT
[1] Portugees klooster gelegen op een westelijke kaap, 40 km onder Lissabon
SOMNAMBULE
Wie ontwaakt haar uit deze slaapbel, wie staakt
deze wandeling tussen droom en dood nu haar
gezicht zich naar binnen met de zuigkracht van
het grote eb, de duizel van omgekeerde vloed,
nu haar oog zich sluit, ze zonder einde
dwaalt in afwezigheid, nu … ?
Tenzij die ene hand om in te knijpen, hand
die langs een hals strijkt, de warmte van een
voorhoofd peilt.
​
[Borremans, M. (2013). Angel [Schilderij].