top of page

A. Recensies bundel beyond here lies nothin'

 

​

​

​

​

​

​

​

​

  1. Herman Rohaert – Proeve in vol-ledig-heid

 

De inhoud van Rohaerts Beyond here lies nothin’…(Uitgeverij P, 2019) valt, te zien aan de inhoudstafel achterin, als een stevige diptiek op te vatten. Een ‘Envoi’ gaat vooraf aan ‘Gebed in niets’, het eerste luik van 14 gedichten. Het scharnier dat de grote panelen dient te verbinden heet ‘The end’ en bevat twee gedichten. Het tweede grote deel van 21 gedichten heeft oren naar ‘Amore’ en wordt gevolgd door een ‘Finale’, goed voor twee gedichten. Zo te zien een hechte, bijna perfect symmetrische structuur.

 

Moeten we de titel van de bundel als een beginselverklaring beschouwen? De linkerflap steekt een tandje bij waar hij het heeft over “een diep weten dat ons allen treft: het besef dat wij leegte zijn. Niets. Onuitstaanbaar uitgestrekt.” Het spreekt voor zichzelf dat vanuit dergelijk axioma de elementen stilte en leegte vaak in deze bundel zullen terugkeren. Niets is hier iets dat met veel woorden wordt beleden. Ik val voor Maan, die ik hieronder voluit laat schijnen.

 

Lichtende schijf, bleek gepokt, de

sterren jennen je met schitter, met

uit en aan, roerloos zet je hen te

schaam.

 

Witte klaproos tegen zwarte nacht,

membraan van licht, hoor ze knetteren,

knisperen, verjagen willen ze je, ver

naar de melkweg, af van rand.

 

Maar onbewogen blijf je slinken, wassen,

opkomen in avondgloed, ondergaan in

ochtendlicht, blond bad van wit,

van mat.

 

Het is er allemaal of bijna allemaal, want voor de synesthesie (wit geluid, dove smaak) moeten we wachten tot het volgende gedicht en flink verderop kwam ik ook inversie tegen (“er is wat jij wil, kan geven / prijs”). Je kunt iets te kijk zetten, maar de dichter maakt daar met één pennentrek ‘te schaam’ van (in het mooie Mag ik ligt 14 pagina’s verder een opengeslagen schrift met onbeschreven bladzijden (schilderij van F. Pompe) ‘te geef’). Drie metaforen, ‘lichtende schijf’, ‘witte klaproos’ en ‘blond bad van wit, van mat’, omschrijven het hemellichaam. De Nederlandse Bibliotheekdienst (NBD) merkte die markante vergelijkingskunst ook op en boekstaafde naar aanleiding van Rohaerts, ook door ons besproken debuut Som: “Verreweg de meeste beeldspraak is mooi en steunt op ware trouvailles.” Het rijm in de eerste strofe staat niet los van een overloop en laat ik u zelf zoeken. Stapelingen van werkwoorden geven hun charme prijs wanneer je dit gedicht inwendig of hardop leest om het ritme te beproeven. Tegenstellingen, minder of meer duidelijk, vertellen iets over de ware aard der dingen: bleek-schitter, uit en aan, wit-zwart, slinken-wassen, opkomen-ondergaan, avond-ochtend. Een tegenstelling die in de buurt komt van het oxymoron (een samengaan van tegenstellingen), zit ook verborgen in de ‘witte klaproos’, want de papaver of de ‘poppy’, bekend van de Vlaamse velden, beschouwen we toch meestal als rood.

Je kunt je de vraag stellen waarover dit gedicht gaat, beter gesteld: schuilt er iets meer achter het spel van maneschijn en de blijkbaar concurrerende sterretjes: yin (het passieve, statige, rustige, vrouwelijke, cyclische) versus yang (het vurige, pinkelende)? In welke mate wordt hier iets bekend over “[h]oe de dingen zijn en niet zijn”?  Ik laat het antwoord in het midden.

De verzorgd weergegeven foto’s die ‘stof’ leverden voor twee gedichten passen uitstekend in het thema. In Duinkerke, bij een foto (Ruben Van Eeckhout) van een verlaten strandpartij met dreigende zwarte wolken in de lucht, is sprake van “een scheve paal zonder bord, welkom / in nergens” en in Kosovo (een eenzaam sneeuwlandschap van dezelfde fotograaf) beschrijft de eerste strofe een “[b]lank, leeg bord / wit gat in dicht- /gesneeuwd landschap.” De “door- / hangende hoogspannings- / kabels” associeert de dichter met een “bevroren harp voor nooit aflatende wind” De regelval met zijn bewust gesplitste woorden maakt hier daarenboven die tussen palen hangende kabels zichtbaar.

Met het hoe dan ook aangrijpende, drie meter hoge schilderij The Angel (2013) van grootheid Michaël Borremans kun je eigenlijk alle kanten op. Deze ons passief voorkomende, bepaald niet vrolijke engel zonder vleugels is als een hermafrodiet wezen afgebeeld. Herman Rohaert wil haar/hem met Somnambule uit de slaap wekken. Door de afwezigheid, de bewuste weglating van her en der een werkwoord of een extra bepaling (stijlfiguur van de aposiopese of reticentie) betrekt de auteur de lezer bij zijn duiding. Mensen, wat valt er nog meer te zeggen, te bedenken? De twee strofen staan in een zeker contrast met elkaar. In de slotregels neemt de dichter afstand van zijn duiding van het beeld en oppert een (on)mogelijkheid, door de engel tot leven te wekken en dit wezen bloeddoorstroomd op ons leven (buiten de schilderij) te leggen. Ook dit relatief korte gedicht geef ik voluit weer.

 

Wie ontwaakt haar uit deze slaapbel, wie staakt

deze wandeling tussen droom en daad nu haar

gezicht zich naar binnen met de zuigkracht van

het grote eb, de duizel van omgekeerde vloed, 

nu haar oog zich sluit, ze zonder einde

dwaalt in afwezigheid, nu …?

Tenzij die ene hand om in te knijpen, hand

die langs een hals strijkt, de warmte van een

voorhoofd peilt.

 

Het scharnierpaneel bevat twee in-memoriamgedichten voor respectievelijk de beproefde Nederlandse auteurs Rogi Wieg (1962-2015) en Joost Zwagerman (1963-2015). “Misschien kan iemand op stil worden gezet” heet het, denkend aan laatstgenoemde die een eind aan zijn leven maakte.

Deze bundel is goed gevuld, ook al voert de leegte thematisch de boventoon. Via de slotstrofe van Mag ik krijgen Rohaert en Elke De Smedt (blijkbaar werd dit gedicht in samenspraak geconcipieerd – een vrij uniek gebeuren!) het laatste woord: “bedenk voordat je me weer dichtplooit / dat alleen de leegte alles omvat als een / laatste ademtocht aan het leven ontsnapt.”

Traagheid en een vorm van resignatie (het afzien-van) zijn in de eerste twee gedichten van de cyclus ‘Amore’ gethematiseerd. Traag valt als een tangconstructie te beschouwen. Drie duidelijke, door ‘zoals’ ingeleide vergelijkingen monden, samen met drie vaststellingen, uit in  twee lapidaire regels: “Zo laat jij mij toe tot jou. // Zo.” Ook Niet hoeven, straks voert na twee strofen over alles wat niet langer samenkomende geliefden nalaten naar een conclusie: “Opdat er een straks, waar we niet meer afscheid hoeven / en uit elkaar.” Ook de al aangehaalde techniek van de afbreking (“je ondergoed / die ik niet …”) werkt hier heel functioneel. Het is alsof het gedicht door die soms wat vreemd aandoende hobbels snikt.

In de liefdesgedichten en regels opgehangen aan steden (Amsterdam, Rome) is het idee van de leegte niet langer aanwezig. In de ‘Finale’ ten slotte is het imperatief aandoende ‘zo’ uitgeduid tot “zo wij”. Zo is het goed!

 

Eindigen wil ik met een commentaar van Jan Geerts dat ik graag beaam. In een schrijven aan Herman Rohaert stelde hij: “U stelt het kijken op scherp en toont op voortreffelijke manier hoe je ook met taal kan kijken. Want uw taal is, zoals het kijken, voortdurend in beweging. Uw woorden smeken, verklaren, registreren en vechten met afwezigheid. Uw woorden tonen de mens in zijn naaktheid en spreken het verlangen uit naar transparantie, het verlangen om bekeken en gezien te worden.

U weet even goed als ik dat onze taal uiteindelijk eindigt in het laatste punt, ‘de leegte [die] alles omvat als een / laatste ademtocht’. Maar voor het zover is, is er uw poëzie die ons even redt.”

Omdat we allen soms bijziend in het leven staan, is deze bundel, veel meer dan een bril, van betekenis!

​

 

Jacob Baert, alias Dirk Blockeel, Ambrozijn, nummer 2, jaargang 2019:20

​

​

2. Brief aan Herman Rohaert, 5 juni 2019, (na te lezen op de blog van Jan Geerts.)

​

Beste Herman Rohaert,

​

Na het lezen van uw bundel Beyond here lies nothin’ was één ding duidelijk. Dat lijkt niet veel, maar in een verwarrende wereld als de onze, is dat toch behoorlijk wat. Wat uw verzen verhelderen, is hoe het kijken ons redt van de donkerte, ‘het zwarte gat van het vergeten’. Het redt ons van de eenzaamheid, de roerloosheid en het verdwijnen.

Ook – of misschien beter: bovenal – de liefde bestaat maar door het kijken van de ander. We willen ons laten overspoelen door de blik van de ander: ‘bekijk me, verlies me / geen seconde uit je blik’.
De blik waarin we ons wentelen ‘bloot en te geef’.
De blik die niets anders wil dan ‘ogen ankeren’.
De blik waarvan we hopen dat hij ‘helder, transparant, scherp en / doorzichtig’ mag zijn.
De blik waarvan we hopen dat hij nooit ophoudt: ‘nooit nog raak ik uitgekeken’.
De blik die ons doet hopen op een straks, ‘waar we niet meer afscheid hoeven’ ‘en dat we nog en nog en nog eens en opnieuw’.

U stelt het kijken op scherp en toont op voortreffelijke manier hoe je ook met taal kan kijken. Want uw taal is, zoals het kijken, voortdurend in beweging. Uw woorden smeken, verklaren, registreren en vechten met afwezigheid. Uw woorden tonen de mens in zijn naaktheid en spreken het verlangen uit naar transparantie, het verlangen om bekeken en gezien te worden.

U weet even goed als ik dat onze taal uiteindelijk eindigt in het laatste punt, ‘de leegte [die] alles omvat als een / laatste ademtocht’. Maar voor het zover is, is er uw poëzie die ons even redt. En daarvoor wil ik u danken. Want soms ben ik, net als iedereen, wel eens bijziend in het leven.

​

Hartelijke groet,

Jan Geerts

​

​

3. Recensie Beyond here lies nothin’ van Herman Rohaert door JORIS HULLE  

​

Uitgeverij P, 2019, 64 blz., EUR 17,95 In de ‘Envoi’, het gedicht waarmee Herman Rohaert zijn bundel ‘Beyond here lies nothin’ opent, wordt subtiel verwezen naar de verdere structuur van het geheel: hij heeft het over ‘de stilte leeg en diep / en ijl de rook’, over ‘Weg noch richting, / in- noch doorzicht’ als aanduidingen van het niets, de leegte die thematisch zal worden uitgewerkt in de erop volgende afdeling, maar ook over ‘Enkel het besef, / enkel dit wat blijft: / beyond here lies nothin’ / nothing but love’: de liefde die in de tweede grote afdeling zal worden aangereikt onder de overkoepelende titel ‘Amore’. Als scharnier tussen beide afdelingen fungeren twee In Memoriamgedichten, resp. gewijd aan Rogi Wieg en Joost Zwagerman. En om het geheel dan gestroomlijnd af te ronden volgt er aan het slot van de bundel nog een ‘Finale’. Een stevig doordachte opbouw dus van een bundel die het in zijn totaliteit misschien wel iets te veel moet hebben van die rationele benadering die een spontane en direct-poëtische zegging voor de voeten loopt. ‘Gebed in niets’: zo luidt de titel van de openingsafdeling. De gedichten  erin ademen een sfeer van verlatenheid, van ‘nothingness’, van oplossen en verdwijnen , ‘het witte vergeten’ (uit het gedicht ‘Nacht en dag’). Op zijn best is Rohaert hier wanneer hij aansluitend aan beeldend materiaal (onder meer ‘The Angel’ van Michaël Borremans, die ook op het omslag van de bundel prijkt), de reis naar het niets evoceert. Ik onthou hier vooral het gedicht ‘Duinkerke’ (bij een foto van Ruben van Eeckhout) : ‘onvolledigheid is norm, tijdelijkheid /.een scheve paal zonder bord, welkom / in nergens’. Het nergens dat ook meespeelt in de twee gedichten uit de scharnierafdeling ‘The end’. Over Rogi Wieg bijv. schrijft hij dat poëzie misschien wel de moedertroost was, ‘maar vooral, er is de moeheid en de moedeloosheid’. Als tegengewicht is er dan de afdeling ‘Amore’. Geen jubelende verzen, maar eerder een pleidooi bij ‘de onverzettelijke schoonheid van langzaam’ (uit ‘Traag’), een voorzichtig aftasten van de herinneringen (onder meer aan een bezoekje aan Amsterdam, ‘niet gebrand waren we op terugkeer’, of een verblijf in Rome, ‘ondertussen schrijf ik met mijn vingertoppen de / geografie van je huid’). Of nog, uit het gedicht ‘Hippodroom’: ‘Bestudeer ik de grammatica van je gebaren, zoek en vind / ik herkenning.’ Die weg naar de herkenning leidt uiteindelijk naar de ‘Finale’, waar Rohaert het heeft over ‘een hersteld landschap. // Zo wij.’ Of: hoe in de allerlaatste verzen van deze bundel het ik uitvloeit in de harmonie van het ‘wij’.

​

​

​

4. Liefdespoëzie in tijden van nihilisme door Kamiel Choi in online poëziemagazine Meander!

​

De bundel Beyond here lies nothin’ van Herman Rohaert is mooi vormgegeven en bevat enkele indrukwekkende kleurenillustraties. Op de kaft is het schilderij The Angel van Michaël Borremans te zien: een androgyne mensenfiguur met een zwartgeschminkt gezicht in een lange roze gordijnachtige jurk. Wat mij verder direct opviel waren de titels van de afdelingen: ‘Envoi’, ‘Gebed in niets’, ‘The end’, ‘Amore’ en ‘Finale’. De liefde is het reddende; de bundel lijkt een poging om het bijtende zuur van het nihilisme te overwinnen door onze herinnering met de gouddraad van de liefde te verweven.
Het motto ‘beyond here lies nothin’ is afkomstig van een liedje van Bob Dylan uit 2009 en bevestigt die raison d’être van deze bundel:
beyond here lies nothin’
nothing but love. As long
as you will love me, my
throne the whole world will be.
De bundel begint met een nihilistische inslag. Zo wordt er, na enkele expliciete vermeldingen van de leegte en het niets, een paal zonder bord bij Duinkerke beschreven, en een bord zonder opschrift bij Kosovo, geïllustreerd met mooie foto’s van Ruben van Eeckhout. Dit zijn voormalige oorlogsgebieden, plaatsen waar men kan en moet zwijgen:
Hier stolt het woord
voor het uitgesproken,
hou je hoop en droom
achter gesloten lippen
voor ze verstarren tot
snijdend kristal.
De verstilde plaatsen maken het nihilisme voelbaar, en bereiden op die manier de overwinning ervan – door de liefde – voor.
De liefde wordt vooral geëvoceerd door het nauwkeurige esthetische taalgebruik. Het is de ambitie van deze poëzie dat ieder woord telt, dat een enkel woord een groots innerlijk landschap kan oproepen waarin we de liefde als mogelijkheid kunnen veronderstellen. Rohaert’s bedoeling lijkt het om de liefde met louter woorden op te roepen. Hij is zich bewust van de beperking van taal, getuige de afbeelding van een leeggeschreven rood boekje halverwege de bundel en twee waardige in memoriams, voor de overleden dichters Rogi Wieg (1962-2015) en Joost Zwagerman (1963-2015) in een aparte afdeling getiteld ‘The End’ vóór de afdeling ‘Amore’ (wat mij betreft een wat lugubere compositie). De dood is in deze bundel vooral het ‘zwarte gat van het vergeten’, het wegvallen van de uitdrukkingsmogelijkheid van herinnering, van het vermogen inzicht te krijgen in ons herinneringsproces, en het misschien ooit te overwinnen. Dat laatste blijft het privilege van de liefde.
We ontmoeten in dit werk dus een zintuiglijke taal, zich van haar eigen grenzen bewust. Zo is een ‘moment taai maar nog niet vloeibaar’, ‘strijkt [de] laatste zon met lange vingers over de gevels’, is de maan een ‘witte klaproos tegen zwarte nacht’, de nacht een ‘donkere zinkplaat’. In een gedicht vergelijkt de dichter de geliefde met Mona Lisa en zal de glimlach naglinsteren als een ‘slakkenspoor van verbrijzeld diamant’.
Ondanks de sensuele toonzetting maakt deze bundel een programmatische indruk. Esthetische, speelse zintuiglijke beelden worden afgewisseld met cryptische uitlatingen, coderingen van wat er kennelijk gezegd moet worden. Ik betwijfel of dit de bundel sterker maakt. In de laatste afdeling ‘Amore’ wordt de toon soms wat vrijer en vinden we gedichten die we ronduit geil kunnen noemen (de auteur is tevens Germanist, en in het Duits is die term allang niet meer alleen seksueel). Die onbevangenheid kan mooie poëzie opleveren, mits zij halt houdt voordat murwe herhaling en kitsch toeslaat.
Ter illustratie van de poëzie in ‘Amore’ citeer ik het gedicht ‘Ruiter’ in zijn geheel:
Ik heb je opgezadeld, tors je, neem
je op mijn buikvel, dans onder de schok-
ken van je gestel, weet enkel nog
nu en jij.
Je rijdt en ik klamp je, je legt me lam, ik
draag je, te graag.
En als ik verstijf in mijn tuig, tril in mijn zweet,
ben ik smacht naar nog spoor en meer kniestoot,
sta ik in mijn adem en verzamel ik hijg.
Alles wijkt tot jij geraakt, hier mijn haver,
geef me je water.
In dit erotische gedicht waarin de rol van paard en ruiter steeds wordt gewisseld, is het de taal zelf die zin sticht door het goed gedoseerde binnenrijm en het raadselachtige halfrijm haver – water. Ik vind Rohaert in dat register op zijn sterkst. Zeer abstracte formuleringen, zoals de ‘leegte die alles omvat’ tasten naar mijn mening het imposante bouwsel van sensuele poëzie aan, dat deze bundel in aanleg is.

​

​

​

​

B. recencies bundel Som

​

  1. Fietsen maar en wachten, op het rapen, dat zeker komt .... 
    Bespreking van de bundel ‘SOM van toeval en ontroering’, Herman ROHAERT, Uitgeverij P, 2014, 80 p.

​

Een bundel, die je zin moet geven om te gaan fietsen, naar één van de mooiste streken van het land, de “bloesemstreek”, Sint-Truiden en wijde omgeving. Natuurlijk is dit oneigenlijk gebruik van de poëzie, die van alle onnuttige dingen wel de onnuttigste is. Een gedicht is wat het is, het is alleen maar zichzelf, al zal dichter Herman Rohaert hiermee niet akkoord gaan, want “het geheel is meer dan de som der delen”, zoals het laatste van de vier motto’s luidt, waarmee hij de verschillende afdelingen in “SOM” inleidt. De andere drie gaan over toeval, de wrede, barmhartige en tegelijk charmante regisseur van het leven, en over “vanitas” – alles is ijdelheid.

Bloemleeskwaliteit

Een sombere, donkere bundel? Nee, want de laatste versregel ervan klinkt als volgt: Geluk trekt geen gave/ lijnen maar spat in/ spikkels. Ik kom erop terug. De bundel opent met een “Envoi”, meteen een van de sterkste gedichten, Uitvlucht, een titel met een dubbele bodem en een gedicht met vele betekenislagen, over duiven op het eerste gezicht, al komt er geen duif in voor, maar deze dichter is zo sterk in suggereren, dat je de klad duiven over het huis ziet en hoort scheren, over kinderen die het huis uitgaan, leerlingen die een leraar uit handen moet geven, kortom over afscheid en verlangen, houden en loslaten. Een gedicht van bloemleeskwaliteit.

Suggestief taalspel

De eerste grote afdeling in SOM, LIEF, LIJF, LEED, illustreert overvloedig twee kwaliteiten van Rohaert: de suggestie en het taalspel (ook al in “Uitvlucht” aanwezig – warm gelampt, gedooierd licht bijv. is zo’n sterk suggestief taalbeeld). Lees Wizard Ball/tikkerknikker (met de woorden “rinkelpit” en “wandelamandel” bijv. een bijna Gezelliaans klankenspel, dat bij mij “Een bonke keerzen, kind” van de West-Vlaamse meester wakker riep).

Feest

Dat talige zit niet alleen in het vocabularium van de dichter, die niet bang is van archaïsmen, zoals “gaard” en “schrijden”, maar die woorden blijken zeer bewust gekozen, maar evenzeer in het spel met klanken (zeer veel assonantie, binnenrijm) en in een soms verrassende syntaxis, met onverwachte inversies die zeer visueel werken. Zo in “Giocco dela sera”: … kijk hoe ze feestelijk/ bollen je kuit, die liefdeshoefjes,/ heffen je kont. Deze cyclus bevat gedichten vol onrust en verlangen, erotiek (lees er Reiger, jij maar op na, of misschien wel het mooiste gedicht in deze cyclus, Klaver en malve). Soms komt een gedicht niet helemaal los van de techniek, het vakmanschap, soms zijn de lasnaden nog zichtbaar, zoals in Mal, of A perfect distance, of Ketting en ballon, maar echt storend werkt dit niet in dit tot nadenken stemmende feest van taal en beelden.

Fotografisch

De tweede cyclus TUSSEN DE BOMEN HET BOS, verzamelt gedichten over het bos in alle seizoenen, over bomen in alle soorten en maten, met de mooie reeks Fruitbomendie in het landschaprond Rullingen – Kuttekoven – Borgloonlangs de oranje wandelweg zijn aangebracht, een zeer aan te bevelen wandeling/fietstocht in de bloesemstreek. Wie de komende weken in Haspengouw gaat wandelen of fietsen zal trouwens op meer plaatsen gedichten van Rohaert in het landschap tegenkomen. Rohaert is ook een fotografisch dichter, hij schiet de sprekendste beelden, met zeer precieze kadrering, het licht zit helemaal juist, soms leest een gedicht als een video-installatie (Vallen en rapen, bijv. wat een mooie kortfilm!). Maar ondertussen graaft de dichter steeds dieper naar de kern van HET NAAKTE BESTAAN, zoals de titel van de derde grote cyclus luidt.

Leegte

Wie dat aandurft, droomt van kades en havens en / afscheid en vertrek. Hoe aan de naaktheid van dit bestaan te ontsnappen, hoe de “cinzas da futilitade, Asche der Vergeblichkeit” (derde motto) , hoe met de “ijdele vergeefsheid van dit ondermaanse” in het reine te komen? Dat vergt slapeloze nachten (zie het drieluik Witte nachten), dat is beangstigend (… want bang/ ben je voor iets wat gaat komen terwijl/ het er al is, zo gaat dat met angst), want “de roman onder het bed gaat door tot het einde, … of hij nu gelezen wordt of niet”. Veel leegte in deze cyclus, bijna radeloosheid, zelfs de sterrenbeelden stampen/ stoten tegen de tralies van hun/ donker azuren kooi.

Pointillisme

Dan toch een sombere bundel? De laatste afdeling FINALE bevat maar twee gedichten, maar ze wijzen wel een uitweg: Lichtletters, waarin de dichter een lans breekt voor een leven met kunst, in zijn geval poëzie, als ultieme zingeving: gooi en strooi handenvol letters/ over me heen, tot elke/ duisternis wijkt voor licht.” En het laatste gedicht, Seurat, over geluk zowaar en dat we afstand moeten nemen – relativeren, m.a.w., omnia vanitas indachtig – om te zien, zoals een pointillistisch schilderij werkt: van dichtbij een verzameling verfklodders, op afstand een prachtig landschap, het geheel is zo veel meer dan de som der delen!

Wachten

Zoals je ook, met deze bundel in de hand, vanop een heuvel het bloeiende landschap van de bloesemstreek zal ontdekken. Doen, fietsen daar, ergens in het gras gaan liggen en deze (zeer mooi uitgegeven) bundel lezen en proeven als het fruit dat daar zijn tijd mag nemen om te rijpen en te wachten op het rapen dat zeker komt.

​

©Martin Carrette

 

​

2. Som van toeval en ontroering

 

SOM VAN TOEVAL EN ONTROERING Hoewel hij, soms met anderen, al kleinere uitgaven publiceerde, mag ‘Som’ gezien worden als het officiële poëziedebuut van Herman Rohaert (1958, Ninove). Die bedrijft lyriek op aanstekelijk dartele wijze. Zijn teksten staan vol beelden, verwijzingen (de titel alvast naar een meerwaarde), neologismen en in elkaar overgaande grammaticale functies zoals “het stuwt in je getakte” en “wandelamandel van jouw in mijn mond”. Natuur, vooral fruit en bomen, en erotiek zijn belangrijke inspiratiebronnen. Rohaerts credo: gedichten moeten zoveel mogelijk mensen aanspreken zonder dat de taalbehandeling aan originaliteit inboet. Hij voert deze spagaat maar nét zonder kleerscheuren uit. Slechts hier en daar ontspoort zijn geestdrift: “Hanen harken nu mijn keel”. Verreweg de meeste beeldspraak is mooi en steunt op ware trouvailles. Hoe behendig hij in de taal echter ook manoeuvreert, de nadruk op het spel maakt de inhoud regelmatig vrijblijvend. De bovengemiddelde kwaliteit zorgt er gelukkig dan weer wel voor dat zijn werk vrij blijft, dat wil zeggen authentiek, en uitnodigend autonoom. 2014.

​

Albert Hagenaars in ‘NBD-biblion’

​

beyond here def.jpg

fijn nieuws! al een vierde! recensie van 'beyond here lies nothin''

 

Liefdespoëzie in tijden van nihilisme door Kamiel Choi

 

De bundel Beyond here lies nothin’ van Herman Rohaert is mooi vormgegeven en bevat enkele indrukwekkende kleurenillustraties. Op de kaft is het schilderij The Angel van Michaël Borremans te zien: een androgyne mensenfiguur met een zwartgeschminkt gezicht in een lange roze gordijnachtige jurk. Wat mij verder direct opviel waren de titels van de afdelingen: ‘Envoi’, ‘Gebed in niets’, ‘The end’, ‘Amore’ en ‘Finale’. De liefde is het reddende; de bundel lijkt een poging om het bijtende zuur van het nihilisme te overwinnen door onze herinnering met de gouddraad van de liefde te verweven.

Het motto ‘beyond here lies nothin’ is afkomstig van een liedje van Bob Dylan uit 2009 en bevestigt die raison d’être van deze bundel:

​

beyond here lies nothin’
nothing but love. As long
as you will love me, my
throne the whole world will be.

​

De bundel begint met een nihilistische inslag. Zo wordt er, na enkele expliciete vermeldingen van de leegte en het niets, een paal zonder bord bij Duinkerke beschreven, en een bord zonder opschrift bij Kosovo, geïllustreerd met mooie foto’s van Ruben van Eeckhout. Dit zijn voormalige oorlogsgebieden, plaatsen waar men kan en moet zwijgen:

​

Hier stolt het woord
voor het uitgesproken,
hou je hoop en droom
achter gesloten lippen
voor ze verstarren tot
snijdend kristal.

​

De verstilde plaatsen maken het nihilisme voelbaar, en bereiden op die manier de overwinning ervan – door de liefde – voor.

De liefde wordt vooral geëvoceerd door het nauwkeurige esthetische taalgebruik. Het is de ambitie van deze poëzie dat ieder woord telt, dat een enkel woord een groots innerlijk landschap kan oproepen waarin we de liefde als mogelijkheid kunnen veronderstellen. Rohaerts bedoeling lijkt het om de liefde met louter woorden op te roepen. Hij is zich bewust van de beperking van taal, getuige de afbeelding van een leeggeschreven rood boekje halverwege de bundel en twee waardige in memoriams, voor de overleden dichters Rogi Wieg (1962-2015) en Joost Zwagerman (1963-2015) in een aparte afdeling getiteld ‘The End’ vóór de afdeling ‘Amore’ (wat mij betreft een wat lugubere compositie). De dood is in deze bundel vooral het ‘zwarte gat van het vergeten’, het wegvallen van de uitdrukkingsmogelijkheid van herinnering, van het vermogen inzicht te krijgen in ons herinneringsproces, en het misschien ooit te overwinnen. Dat laatste blijft het privilege van de liefde.

We ontmoeten in dit werk dus een zintuiglijke taal, zich van haar eigen grenzen bewust. Zo is een ‘moment taai maar nog niet vloeibaar’, ‘strijkt [de] laatste zon met lange vingers over de gevels’, is de maan een ‘witte klaproos tegen zwarte nacht’, de nacht een ‘donkere zinkplaat’. In een gedicht vergelijkt de dichter de geliefde met Mona Lisa en zal de glimlach naglinsteren als een ‘slakkenspoor van verbrijzeld diamant’.

Ondanks de sensuele toonzetting maakt deze bundel een programmatische indruk. Esthetische, speelse zintuiglijke beelden worden afgewisseld met cryptische uitlatingen, coderingen van wat er kennelijk gezegd moet worden. Ik betwijfel of dit de bundel sterker maakt. In de laatste afdeling ‘Amore’ wordt de toon soms wat vrijer en vinden we gedichten die we ronduit geil kunnen noemen (de auteur is tevens Germanist, en in het Duits is die term allang niet meer alleen seksueel). Die onbevangenheid kan mooie poëzie opleveren, mits zij halt houdt voordat murwe herhaling en kitsch toeslaat.

Ter illustratie van de poëzie in ‘Amore’ citeer ik het gedicht ‘Ruiter’ in zijn geheel:

​

Ik heb je opgezadeld, tors je, neem
je op mijn buikvel, dans onder de schok-
ken van je gestel, weet enkel nog
nu en jij.

Je rijdt en ik klamp je, je legt me lam, ik
draag je, te graag.

En als ik verstijf in mijn tuig, tril in mijn zweet,
ben ik smacht naar nog spoor en meer kniestoot,
sta ik in mijn adem en verzamel ik hijg.

Alles wijkt tot jij geraakt, hier mijn haver,
geef me je water.

​

In dit erotische gedicht waarin de rol van paard en ruiter steeds wordt gewisseld, is het de taal zelf die zin sticht door het goed gedoseerde binnenrijm en het raadselachtige halfrijm haver – water. Ik vind Rohaert in dat register op zijn sterkst. Zeer abstracte formuleringen, zoals de ‘leegte die alles omvat’ tasten naar mijn mening het imposante bouwsel van sensuele poëzie aan, dat deze bundel in aanleg is.
____

Herman Rohaert (2019). Beyond here lies nothin’. Uitgeverij P, 64 blz. € 17,95. ISBN 29789492339812

C. Recensies bundel PLEK

 

​1) Over Plek, van Herman Rohaert (Uitgeverij P, 2023)


Evoi betekent in de poëzie zoveel als: zending, opdracht. Is het de muze die Rohaert aanspoort om zijn liefde, ‘het schrijven’ te bedrijven’? Je zou kunnen zeggen dat van in den beginne een plek op de voorgrond treedt: de keuken met het tafelblad. De kruimels, die nog woorden moeten worden op het maagdelijk witte papier. En de boodschap/opdracht: omarm deze schrijfplek.

​

Na Envoi start de bundel in deel 1, Dood in oog (de angstplek), met een bange blik op het onontkoombare einde (vooraleer te worden uitgestrooid):

​

Want angst // komt steeds te laat, het voorschot op de / indringer al in huis, […]

​

Vervolgens maken we een reis, waarin als het ware een bucketlist wordt afgewerkt, door het leven zeilend tussen twee eeuwigheden in. Want, zegt de dichter, lach hem uit (de dood). Kijk naar de blanke bloesem in het maanlicht. Vergeet de duistere spar in het woud. Bewonder de vulkaan tegen de rode avondzon en het leven in het oneindige bos. Geniet van de stilte die deze plekken je bieden en spreek het uit. Doe dit alles nu je je dagen nog kunt doorbladeren. Heb geen angst.

​

In deel 2, Afgeschreven land’(de nietplek), doemen leegte, aftakeling, schaarsheid en celdood als in een nachtmerrie op. Je wilt, vermoeid door dit alles, wegkijken:

​

[…] Het stoten tegen blinde muur die // dwingt tot omdraaien, terugkijken, de afgelegde / weg weer onder ogen zien, tot hoogmoed bijeen / harken om terug, naar af en opnieuw. […]

​

Toch bekijkt en beschrijft de dichter dit alles. Je bent, zegt hij, de perfecte getuige, het lege oog. Je belandt aan de schemerrand, de brute plek, het uitgestrooide puin, de achterkant van de stad.

​

In sommige gedichten vind je schijnbaar niet-afwerkte zinnen of onderbroken gedachten, die de hedendaagse poëzie meer en meer kenmerken en de lezer laten zoeken naar het onzegbare, het mystieke. Want dat is deze poëzie heel zeker: mystiek, met impressionistische beelden waaronder vele mogelijke interpretaties sluimeren.

​

Het beklijvende slotgedicht Achterkant van deel 2 vormt een duidelijke overgang in de bundel. Het is zeer beeldend; uiteraard ook door het filmisch/narratieve dat ik me herinner van de filmfragmenten tijdens de voorstelling. Het gedicht sluit het moeilijkste gedeelte van de bundel af. De voordeur van een desolaat huis wordt letterlijk dichtgemetseld.

​

In delen 3, La mer (ziltplek) en 4 Liefde, what else? (liefdesplek), wordt de poëzie helder en meer toegankelijk; spreekt met weinig woorden voor zich.

​

Bij La mer  treedt de natuur in al haar facetten op de voorgrond. Zeetje, Vroege zeelente en Knokke vinden elk een plek(je) in een intimistisch kleengedicht. Meeuwen krijten en golven spelen, schuimend bij eb en vloed. De Noordzee met haar zand, schelpengruis en bries – alles raakt ons aan en wij raken alles aan. Een verhaal dat zich voor onze ogen uitrolt als een jeugdherinnering:

​

Noordzee // Ploegen door mul, zoet zand, dan met holle voeten / over schelpengruis, tot vochtige ribbels de zolen / walsen, slik ze inzuigt: de vloedlijn.

​

In het laatste deel van de bundel, Liefde. What else?, worden we verwend met tafereeltjes, schilderijtjes als het ware: de afdruk van haar lippen als een vlinder op het koffiekopje; licht dat zich verblindend over haar stort; bloemblaadjes die landen in haar zoete schoot; samen kijken naar zee in de vroege ochtend. We lezen: koel mij onder de blauwe kolken van je rokken; laat me happen naar laatste adem … De twijfelende dichter beantwoordt zelf zijn indringende vraag (op de flaptekst gesteld): Is de liefde het kompas, onze peilstok, ons ijkpunt in dit niets?

​

Onder de lakens, in het sensuele April, cruelest month, een gedicht dat helemaal niets aan de verbeelding overlaat, geeft de dichter zich volledig over aan de geliefde en vraagt ook haar overgave:

​

[…] Je kent mijn verlangen, omhels mij, / grasduin over mijn borst en buik, / plaats komma’s, prik punten, //  geef je borsten aan mijn handen.[…]


Plek in vrije versvorm geschreven, verdient herhaaldelijk en ‘traagzaam’ gelezen te worden – langzaam, zoals Veerle Huyghe (voordrachtkunstenares en muze van Herman) tijdens de erg gesmaakte voorstelling, de teksten op een zeer voortreffelijke wijze bracht.



Eric Vandenwyngaerden - Diest, 20 oktober 2023

​2) Over Plek, door Tom Veys: mysterieus en duidend tegelijk

Tom Veys vindt de gedichten in ‘Plek’ van Herman Rohaert mysterieus en duidend tegelijk. Hij ziet de dichter verschillende standpunten innemen en noemt dit een meerwaarde.

 

Zijn conclusie na het lezen van de bundel:
 

‘Rohaert komt in deze bundel naar voren als een klassieke dichter die voortreffelijk en met melodieuze woordenschat een plek of een gevoel kan oproepen.’

​

Meer lezen: klik hier

​

Meander Poëzie - 20 november 2023

​3) Over Plek, door Peter Brouwer: een plek om thuis te komen

Op de avond van de presentatie, toen iedereen aan het woord was geweest, was het de beurt aan de dichter zelf om te spreken over zijn nieuwste bundel. Na alle lovende woorden, beelden en muzikale ondersteuning, verwoordde Herman Rohaert (Ninove, 1958) ingetogen en glashelder waar PLEK vooral over gaat: ‘thuiskomen’. Het klonk zo eenvoudig. Nu, na herlezing, voegen allerlei elementen zich voor mij samen tot dit ogenschijnlijk vanzelfsprekende woord: thuiskomen – een woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekend klinkende Plek.
Bij de presentatie van een eerdere bundel van Herman Rohaert mocht ik al eens iets zeggen over zijn dichtwerk en waarin het zich volgens mij onderscheidt. Ik noemde toen het ‘eigen idioom’. Woorden als
ziek sikkelschip, alles overspoelende jurk, verdrinkingsdurf. Woordsequenties als bestegen-bereden-belegen. En vooral: zelfstandige naamwoorden die werkwoorden worden: hoe je afstandt, straatschuimt, ik vingerkaart je huid. En niet te vergeten woordsamenstellingen als duizeldronken,  verteverlangen, mompeldroom (1).
In zijn nieuwe bundel PLEK heeft Herman woorden en woordsamenstellingen toegevoegd aan zijn idioom, als g
eenplek, holle nergensheid, halfnijverheid, halflandelijkheid, mijn mond muit, mijn speeksel ruift, de klif van je schouders, richt mij, rijg mij.
Ik zou Rohaert echter tekort doen als ik hem alleen op zijn idioom zou beoordelen, want de wijze waarop hij met taal speelt heeft niets maniëristisch.

Wanneer ik PLEK naast zijn eerdere bundels
Som, Lust, Last, Liefde, en Beyond here lies nothin’  leg, dan springen voor mij de volgende thema’s in het oog: verlangen, liefde, verlies, loutering, natuur. Rohaert varieert naar mijn idee eindeloos op deze thema’s, zoals Rutger Kopland dat ook wel in zijn gedichten deed, die dikwijls het karakter van een psalm hadden. Je kunt hierop kritiek uiten, zoals die Kopland ten deel viel. Maar is herhaling niet de kracht van een boodschap? Mij vallen in het werk van Rohaert vooral de consistentie en lange adem op. Alsof de dichter steeds opnieuw thema’s behandelt waarin hij zich thuis weet, en deze in een stilaan herkenbaar idioom brengt. Een onvervreemdbaar idioom omdat het zijn idioom is, dat uitdrukking geeft aan thema’s die hem passen. Met een herhalingseffect dat muzikaal aandoet, namelijk in het terugkeren van thema’s en de uitwerking ervan in motieven.
Ik bespeur bij Rohaert geen maniertjes. Evenmin is er sprake van een ‘wij-gevoel’, een schrijven over de waan van de dag in het idioom van een generatie. Herman is een klassieke dichter.

PLEK is opgedeeld in een aantal afdelingen. In de eerste twee afdelingen is sprake van een
je, een ik, een zij en een we, maar nog niet heel expliciet. De derde afdeling, ongeveer halverwege de bundel, heet LA MER. Daarin staat een gedicht met de titel Marine. Het begint met meeuwen, Rohaert benoemt hun “barnstenen oog, hun gestipte snavel, // hun krijten gehuil” en daarna de golven van de zee. Dan, vrij abrupt volgen de woorden “dijen zilt en koel”. De dichter lijkt een wending te nemen, een richting te kiezen, namelijk naar de fysiekmenselijke liefde, die vanaf dan ook niet meer wordt losgelaten.
Hetzelfde ervoer ik het gedicht
Dit, in dezelfde afdeling. Het begint met kleuren, natuur en geluiden. Het eindigt met “dit is gestuw, / dit is gezuig, / dit is gesteun en / dit gehijg.” Wederom een overgang naar het intieme, wat de indruk wekt dat dit een bewuste keuze is binnen de structuur van de dichtbundel, het grote thematische geheel.

Ik noemde daarnet Rutger Kopland, die in een verzameling essays over kunst in het algemeen en poëzie in het bijzonder sprak over een ‘mechaniek van de ontroering’ (2). De associatie met Koplands
‘plek om te blijven’ kwam niet voor niets bij mij op. In het openingsgedicht Zegt ze benoemt Rohaert voor mij het onuitgesprokene, het ongezegde, dat zich ‘aanbiedt’:

Als ze spreekt dwarrelt as, het legt zich op je huid tot
flinterdun tapijt, mat, grijs sediment.

Haar hese, doorrookte stem.

Ze heeft het je voorgedaan, het verbrokkelen van het woord
tot gruis, tot schurende korrels op een tafelblad, je kan
ze met de hand bijeenvegen, afkloppen,

ze heeft je verleid, gedwongen om vanaf hier verder
te gaan,
verder,
en opnieuw,
voorbij aan

tot het nog ongezegde, het niet uitgesprokene
zich aanbiedt, wankel op wit, leeg, roerloos papier,
als een kalfje op te hoge poten, nog niet
schoongelikt, zonder plek:

‘Neem het in je armen!’  zegt ze.

Het beeld van een kalfje op hoge poten heeft poëtische zeggingskracht en vond ik roerend. En de slotregel, “Neem het in je armen!’ zegt ze”, is ijzersterk.

Even overtuigend is het gedicht
April, cruelest month, het is intiem, op het expliciete af:
“(…) het stormweer van april, / het jaagt ons onder de lakens.”
“Als een schicht vlucht ik in je vlees, / je snee die al mijn zeuren smoort, // stelp mijn witte bloeden”.
Maar daar waar je het wellicht het minst verwacht, laat de dichter het gedicht sereen eindigen, in het Bijbelse: “(…) ik / woon in jou als een rib. “

Dan over de omgeving. In de gedichten in deze bundel is veel ruimte en oog voor de natuur: die is alom aanwezig, concreet in de zee, wolken, dieren (een ree, meeuwen, een kalf), wintergras, bruin gerand riet, regen, een eindeloos bos, donderslag en bliksem, de roep van een uil, de stilte in het landschap. De natuur als een decor, een natuurlijke habitat en … aanlegplaats voor geliefden, zoals in het gedicht
Schroeiwind:
“In dit kurken landschap zie ik je uitvloeien, / loom en vochtig je ogen achter het riet van je / wimpers”.
Rohaert schrijft even krachtig over vervulde liefde als over verloren liefde en het herdenken van de geliefde, zoals in het lamento-achtige
Kwijt (P17)
“Waar zijn de dagen, de talloze dagen, dagen / zonder naam en niet geteld, al de dagen waar / de wolken overheen gesneld”.

Daarnaast is er de stedelijke ruimte, dikwijls een desolate plek met een eigen geschiedenis en betekenis. In
Achterkant uit de afdeling met de (veelzeggende) titel AFGESCHREVEN LAND, verwordt ruimte tot een niemandsland dat zich schier aan het oog onttrekt: “Een huis, geplant in het midden van een volledig leeg betonnen vierkant, een / paar voetbalvelden groot, twee gele strepen leiden kaarsrecht en evenwijdig / naar de dichtgemetselde voordeur.” Ook hier suggereert de ruimte, door middel van een deur, het menselijke. In dit geval de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur.

Daarnaast speelt de dichter met ruimte en fysica en probeert hij die zo exact mogelijk te beschrijven. In het gedicht
Doordringen staat er: “Als jij niet door mij geraakt, niet voelt / de frequenties, de wolken geladen deeltjes / jou toegestuurd, // als mijn afwezigheid jou niet een / leegte, tocht, huivering, // lanceer ik woorden, niet uitgesproken, / of letters pulserend op een scherm (…)”. Voor mij mogen abstracties als ‘afwezigheid’ en ‘leegte’ in een gedicht ontbreken, beelden ontstaan vanuit de taal zelf en Rohaerts idioom is beeldend genoeg en rijk van zichzelf.
De invloed van natuur en fysica op het persoonlijk-intieme, het metaforische karakter ervan, is evident. Toch eindigt een experiment bij Rohaert nooit in een hermetisch construct of een geïsoleerde gedachte. Ik heb eerder de indruk dat natuur, ruimtes, abstracties dienstbaar zijn aan het persoonlijk intieme. Alsof de dichter zich wil verhouden, steeds de mens zoekt, bij een ik en een jij wil uitkomen en eindigen. Hierdoor is Rohaerts poëzie op een vanzelfsprekende manier toegankelijk: een dichtgemetselde deur als metafoor voor eenzaamheid.
PLEK bevat veel originele metaforen waar je als het ware aan blijft haken. Ook in een gedicht als
Leestekens benoemt de dichter twee zaken. Leestekens, uiteraard, maar ook hier is het intermenselijke nooit ver weg: “(…) ik wil krabben aan de film van krijt tussen jou / en mij tot ik ontdek: de zwarte stippen, de komma’s, / de punten, je hebt ze, jouw dialect van zwijgen, / niet overdekt, // leestekens reik je mij aan.”

​

Ik begon deze bespreking met de duiding die Herman Rohaert zelf aan zijn nieuwe dichtbundel gaf: thuiskomen. Ik merkte op dat bij herlezing allerhande zaken samenvielen. Thuiskomen is een ogenschijnlijk vanzelfsprekend woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekende Plek. Thuiskomen betekent echter ook dat men dat huis ooit heeft verlaten, of dat het huis zijn deuren heeft gesloten – ik roep hier nog eens de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur in herinnering.
Ik had bij lezing van deze bundel associaties met Schuberts
Winterreise (3), vanwege het aspect van de omzwervingen van de protagonist, de wisselende landschappen, soms liefdevol dan weer desolaat en schrijnend, een inzicht dat gaandeweg ontstaat en dat zich moeilijk laat verwoorden.

Er valt veel te ontdekken in deze kloeke bundel poëzie. Door het eigen(zinnige) idioom en het herhalingseffect van thema’s en motieven, doet ze muzikaal aan. Alles overziend, gaat deze dichtbundel voor mij vooral over catharsis, loutering. In mijn beleving wordt de vanzelfsprekende plek herwonnen, nadat deze leek te zijn verloren.

 

Voetnoten

(1) Herman Rohaert: Beyond here lies nothin’, 2019 Uitgeverij P
(2) Rutger Kopland: Het mechaniek van de ontroering, 1995 Uitgeverij Van Oorschot
(3) Liederencyclus van Franz Schubert (op. 89, D 911) voor zang en piano op gedichten van Wilhelm Müller.

​4) Over Plek, door Maud Vanhauwaert.

Dag Herman

 

Ik heb zonet 'Plek' in een ruk uitgelezen. Ik bleef zitten op één plek (in de woonkamer) maar je bracht me met je gedichten naar vele uithoeken van mijn geest. Dank daarvoor!

 

Wat ik bijzonder vind is dat in 'Plek' niet alleen ruimtes tastbaar worden, maar ook de tijd. 

Alsof je met de gedichten de tijd probeert te vertragen en op te rekken, tot die als vanzelf ruimte wordt. 

Maud Vanhauwaert.jpg

 

Ik genoot ook van de opbouw in de bundel. In de delen 'Dood in oog' en 'Afgeschreven land' lees ik veel dood, achterkant en verstarring en in het laatste deel 'Liefde, what else' net veel leven, lust en doorstroming.

 

In die eerste delen voel ik veel eb en in dat laatste vooral vloed. In die zin klopt het voor mij wel (ook al heb je dat misschien niet zo bedoeld!) dat de cylcus 'La mer' ertussen staat. 

 

Dank voor de rijke leeservaring. Ik geef je bundel een mooie Plek in mijn poëziekast! 

 

Nogmaals dank en tot op het volgende kruispunt onzer wegen!

 

Maud

​5) Over Plek, door Michiel Pieters.

Beste Herman,

​

'Plek' verdween na ontvangst in mijn boekentas, reisde zodoende overal mee. Waar er opeens tijd was om rustig te lezen, (her)las ik. Soms maar 1 gedicht, of een deel, nooit vele. Op plekken en niet-plekken. Het werden 'andere' maanden.

Enerzijds moest ik wat wennen aan uw 'woord-beeld-universum'. Ik ben weinig vertrouwd met poëzie, maar sinds enige tijd lees ik nu meer gedichten dan ooit voorheen.

Anderzijds was er ook veel herkenning, bijvoorbeeld wanneer ik met mijn viooltje 's nachts door verlaten stadsdelen reed of honderden km’s over nachtelijke lege autosnelwegen of ook te voet in talloze treinstations en hun 'buurt' of op luchthavens... Plek-vertrouwdheid, nu in uw gedichten.

Eveneens anderzijds: in uw gedichten, kernen van situaties in een of enkele woorden, terwijl de omgeving ontbreekt of niet duidelijk gedefinieerd is. Duidelijke splinters maar ook niet meer dan dat. Of de kern, maar heel de omringende context in het beste geval vaag, doorgaans ontbrekend. De zoektocht naar wat (nog) ontbreekt, het vinden van 'teveel'.

Fijn, dat ik u mocht leren kennen en lezen! 'Plek' is uit, krijgt nu een plek van waaruit ik het weer ter hand kan nemen.

​

Hartelijke groet,

Michel Pieters, muzikant.

bottom of page