top of page

Een voorstel tot poëtica

​

(© Herman Rohaert)

​

Het feit dat poëzie, kunst én hun beoordeling altijd subjectief zijn, neemt niet weg dat een kunstenaar, criticus voor zichzelf een (kwalitatief) normenapparaat kan aanleggen en hanteren. En deze normenverzameling kan wel aan een aantal min of meer objectieve criteria voldoen. Welke maatstaven hierbij voor mij fundamenteel zijn, wil ik hieronder toelichten. Ik zou dit willen aantonen aan de hand van een, naar mijn mening, perfect gedicht van Rutger Kopland, namelijk JONGE SLA

​

Jonge Sla

​

Alles kan ik verdragen,

het verdorren van bonen,

stervende bloemen, het hoekje

aardappelen kan ik met droge ogen

zien rooien, daar ben ik

werkelijk hard in.

Maar jonge sla in september

net geplant, slap nog,

in vochtige bedjes, nee.

​

Met als grote risico de betovering die van dit gedicht uitgaat te doen verbleken, wil ik toch aan de hand van een zestal ‘objectieve’ maatstaven aantonen waarom dit gedicht onsterfelijk is.

​

1. DICHTHEID

​

Mijn allereerste criterium ontleen ik aan de meester criticus en theoreticus Kees Fens die de term DICHTHEID uitvond. Ooit schreef hij hierover in De Standaard een prachtig stuk waaruit ik nu nogal ‘breed’ wil citeren omdat ik het zelf onmogelijk beter kan verwoorden.

“ Dichtheid”, schrijft hij,”is niet een officiële literair-critische norm, een strikt persoonlijke dan? Ik ontdek bij mij zelf een steeds sterkere voorkeur naar dichtheid … die stijgt met de jaren.

Zal het proces doorzetten? Het verlangen naar dichtheid zal dan zo sterk geworden zijn, dat genoegen gaat genomen worden met één enkel woord van een explosieve dichtheid. Na het laatste woord moet het uiteenspatten en dan krijgt ineens alles zijn werkelijke betekenis.”

“Dichtheid,- geen woord loopt verloren. En elke zin is ook een mededeling, die essentieel is. Geen gekeuvel, geen tussendoortjes, vooral geen gepraal.”

“Per zin lijkt mij het ambacht van schrijven ernstig genomen, iemand volgt niet zijn mond, die grote woordontlaster, maar maakt echt iets met woorden. Ze passen niet alleen in elkaar, ze lijken voor elkaar bestemd te zijn geweest.”

“Misschien valt uit dat verlangen naar steeds grotere dichtheid  ook de verandering in leesgewoonten te verklaren… de verschuiving van proza naar poëzie. Daar op die paar vierkante centimeter is morsen verboden, daar moet de mededelingsdichtheid het hoogst zijn, daar is maar plaats voor enkele woorden. Ik kan ervan genieten , hoe dichters een paar woorden weten uit te buiten. En wanneer de dichtheid zo groot is, dat het woord  ook nog enkele verschillende betekenislagen blijkt te vertonen, die alle in het gedicht gaan meespelen, kan het genieten zelfs vreugde worden.”

Dichtheid, kernachtigheid, gecondenseerdheid, gelaagdheid en transparantie : vijf termen die elkaar deels overlappen, deels aanvullen, maar die voor mij essentieel zijn, zowel  bij het schrijven als bij het beoordelen, niet alleen van poëzie maar ook van het kort verhaal, de short story. Koplands gedicht  gaat  in de eerste plaats inderdaad over jonge sla, het groene gewas, maar in tweede, derde, … instantie over zoveel meer. Hoeveel woorden heeft hij nodig om deze rijkdom aan betekenissen uit te drukken?

Dichtheid is bovendien ook modern, hedendaags. Weinigen kunnen zich vandaag de luxe veroorloven om dagen door een wijdlopige Franse of Russische roman  uit pakweg de negentiende eeuw te wandelen. Maar het korte, kernachtige gedicht, de American short story van bijvoorbeeld Raymond Carver passen beter in onze huidige context. Misschien nemen goede reclameslogans (‘stop een tijger in je tank’, ‘ zeg nooit zomaar banaan tegen een Chiquita’, ‘de smaak is raak’, ‘doe het zelvers doen het met Gamma’, ‘der Duft der großen,weiten Welt’) regels uit popsongs ( ‘It’s a hard rain that’s gonna fall’, ‘ smells like teen spirit’,  ‘there are clouds in my coffee’, ‘take a walk on the wild side’, ‘baby light my fire’, ‘je t’aime, moi nonplus’, ‘Dieu est un fumeur d’havannes’, ‘Autobahn,Autobahn, Autobahn, bahn, bahn’, ‘Eins ,zwei, Polizei’, ‘satelliet Suzy, als ik u zie’…) oneliners uit rapsongs of één goed gekozen zinsnede die steeds opnieuw, op een hypnotiserend ritme herhaald, de tekst uitmaakt van een housenummer (‘come into the dome of pleasure’) wel de plaats in van in het collectief onbewuste opgenomen  klassieke versregels van weleer (‘een nieuwe lente, een nieuw geluid’).

​

​

2. EENVOUD

​

Naast dichtheid is eenvoud een tweede kwaliteit van de poëzie die mij raakt. Typisch post-moderne poëzie die bol staat van verwijzingen en allusies, poëzie die sterk hermetisch is, wijs ik af wegens elitair en snobistisch. Zij versterkt alleen het vooroordeel dat poëzie moeilijk en ontoegankelijk zou zijn, schrikt de lezer nodeloos af en houdt de dichter stevig opgesloten in een zelf opgezochte ivoren toren. Zulke poëzie is eerder een gesofistikeerd, cerebraal gezelschapsspel dan de overdracht van emotie of boodschap. Echte diepte daarentegen zit juist vaak verscholen in eenvoud. En eenvoud is meestal ook teken van oorspronkelijkheid.

Ter illustratie de eerste strofe van Felix Timmermans’ overbekende DE KERN VAN ALLE DINGEN…

​

De kern van alle dingen

is stil en eindeloos,

Alleen de dingen zingen.

Ons lied is kort en broos.

​

​

3. SFEER

​

Goede poëzie moet ook zeer zeker sfeervol zijn, een zowel fysieke als emotionele sfeer uitademen. Het gedicht moet je een warm, kruidig  zomerbos laten opsnuiven, het zout van de zee op je lippen laten proeven, je laten binnentreden in een klam, onbewoond, naar vocht en schimmel ruikend huis. Ook moet het gedicht emoties kunnen blootleggen zoals angst of verliefdheid, hoop of neerslachtigheid,… De sfeer die het gedicht uitstraalt leidt tot herkenning en ontroering, twee hoogwaardige leeservaringen.

Rijk en verrassend, een sensueel genoegen, wordt het lezen van poëzie door de confrontatie met beelden, metaforen. Het onverwachte, verfrissende beeld dat nieuwe werelden oproept, de wereld even op zijn kop zet, traditionele zienswijzen en clichés doorbreekt maakt poëzie lezen avontuurlijk.

​

​

4+5. MUZIKALITEIT EN RITME

​

Niet onderschat mogen bovendien worden begrippen als muzikaliteit en ritme. Met het verstrijken van de jaren zal de voorkeur van menig poëzielezer verglijden van inhoud (vent) naar vorm. Het zoeken naar formele verfijning – de dwangmantel, het korset, het keurslijf van de vorm – kan en zal vaak generator zijn van nieuwe beelden, inhouden en perspectieven.

​

​

(6. HUMOR)

​

Een laatste kwaliteit waar poëzie aan kan, maar niet noodzakelijkerwijze hoeft te voldoen, zijn kwaliteiten als humor, speelsheid, ironie en zelfrelativering. Hoewel deze eigenschappen relatief zelden voorkomen kunnen ze de spreekwoordelijke boter bij de vis zijn, het zout op de patatten van de niet weinig eisende poëzieminnaar.

Samenvattend kunnen we zeggen dat in de poëzie de taal transparant is. Dit onderscheidt haar van het zakelijk taalgebruik, dat de dingen slechts aanduidt in hun uitwendigheid, als ding, en ons niet in vervoering brengt. Poëzie geeft echter de meest gewone woorden weer een glans, opent uitzicht op een diepere werkelijkheid en verschaft toegang tot mysterieuze verborgenheid. Het poëtisch taalgebruik blijft steeds eenvoudig, wat niet betekent dat zorg voor techniek en vormelijke verfijning ontbreekt. Je komt niet uit een boom gevallen, stoot dan enkele Neanderthalerkreten uit en verheft die dan tot poëzie.

​

​

Herman Rohaert

bottom of page